13.6 Afweer | Uitlegfilm

In deze uitlegfilm leer je hoe je lichaam zich beschermt tegen ziekteverwekkers en wat het immuunsysteem doet wanneer die binnendringen. Ook wordt uitgelegd wat natuurlijke en kunstmatige immuniteit betekenen en wat het verschil is tussen passieve en actieve immuniteit.

Bacteriën en schimmels zijn ziekteverwekkers die je ziek kunnen maken als ze je lichaam binnendringen. Ze zijn overal aanwezig, maar het is niet eenvoudig voor hen om binnen te komen dankzij de verschillende verdedigingslagen van je lichaam.

De huid vormt een stevige barrière tegen ziekteverwekkers. Talg uit de talgklieren maakt de huid waterafstotend en helpt zo om bacteriën en schimmels buiten te houden.

Ook de lucht die je inademt bevat ziekteverwekkers. In je neusholte, luchtpijp en bronchiën bevinden zich slijmvliezen die slijm produceren. In dat slijm blijven stofdeeltjes en ziekteverwekkers plakken. Trilhaartjes vervoeren dit slijm naar de keelholte, waar je het doorslikt. In de maag worden ziekteverwekkers vervolgens door het maagzuur gedood.

Wanneer ziekteverwekkers toch je lichaam binnendringen, ontstaat er een infectie. Op dat moment wordt het immuunsysteem actief: de tweede verdedigingslinie die in actie komt als huid en slijmvliezen niet voldoende bescherming bieden.

Op de buitenkant van cellen en ziekteverwekkers bevinden zich antigenen – herkenningscodes waarmee het immuunsysteem onderscheid maakt tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde cellen, zoals bacteriën en virussen.

Wanneer het immuunsysteem een ziekteverwekker herkent, wordt die bestreden door witte bloedcellen. Sommige witte bloedcellen vouwen zich om de ziekteverwekker heen en nemen hem op. Dat proces heet fagocytose, en de cellen die dit doen heten fagocyten.

Andere witte bloedcellen maken antistoffen. Die hechten zich aan de buitenkant van de ziekteverwekker als herkenningstekens. Zo kan de ziekteverwekker sneller worden opgeruimd door andere witte bloedcellen.

Elke ziekteverwekker heeft zijn eigen specifieke antigenen. Het immuunsysteem moet daarom voor elke ziekteverwekker aparte antistoffen aanmaken. Bij een eerste besmetting duurt het even voordat de juiste antistoffen zijn geproduceerd.

Na een infectie onthoudt het immuunsysteem met speciale witte bloedcellen welke antistoffen nodig waren. Kom je opnieuw in contact met dezelfde ziekteverwekker, dan maakt je lichaam razendsnel de juiste antistoffen aan. Zo word je meestal niet meer ziek: je bent dan immuun.

Tijdens je leven kom je met veel ziekteverwekkers in aanraking en word je voor steeds meer ziekten immuun.

Immuniteit kan op verschillende manieren ontstaan: natuurlijk of kunstmatig, en actief of passief.

Bij actieve natuurlijke immuniteit raak je besmet en maakt je lichaam zelf antistoffen aan. Bij passieve natuurlijke immuniteit krijg je antistoffen van iemand anders, bijvoorbeeld als baby via moedermelk. De baby is dan tijdelijk beschermd, maar leert nog niet zelf antistoffen te maken.

Actieve kunstmatige immuniteit ontstaat door een vaccinatie. Daarbij krijg je een dode of verzwakte ziekteverwekker toegediend. Je lichaam maakt antistoffen aan, maar je wordt niet ziek. Later herkent het immuunsysteem de echte ziekteverwekker direct.

Tot slot is er passieve kunstmatige immuniteit. Hierbij krijg je kant-en-klare antistoffen via een injectie (een serum). Dit wordt toegepast bij ernstige infecties waarbij het te lang zou duren om zelf antistoffen te maken. De bescherming werkt direct, maar verdwijnt zodra de antistoffen uit je bloed zijn verdwenen.

Zo zorgt het immuunsysteem samen met andere verdedigingsmechanismen ervoor dat ziekteverwekkers worden tegengehouden of snel onschadelijk gemaakt.