6.3 Samenleven | Uitlegfilm

In deze video leer je over samenleven van organismen binnen een ecosysteem. Je ontdekt hoe soorten met elkaar en met hun omgeving omgaan, en hoe evenwicht, draagkracht en symbiose daarbij een rol spelen.

Populaties en draagkracht

Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied. De grootte van een populatie hangt af van vele factoren, zoals voedsel, water, ruimte, ziektes, predatoren en concurrentie met andere soorten. Ook abiotische factoren zoals klimaat, temperatuur en bodemkwaliteit spelen een belangrijke rol.

De draagkracht van een ecosysteem geeft aan hoeveel individuen van een soort een gebied kan onderhouden. Is de draagkracht hoog, dan kunnen er veel dieren leven; is die laag, dan zijn dat er maar weinig. Populaties schommelen vaak rond deze draagkracht. Als er te veel individuen zijn, neemt de populatie af door voedseltekort of toename van roofdieren. Zit ze eronder, dan groeit de populatie weer. Zo blijft er een biologisch evenwicht, ook wel dynamisch evenwicht genoemd.

Tolerantie en aanpassing

Organismen passen zich aan hun omgeving aan. Zo heeft de woestijnvos lange oren en een dunne vacht om warmte kwijt te raken. Elke soort heeft een tolerantiegebied voor abiotische factoren, zoals temperatuur of licht. Binnen dat gebied kan ze overleven; daarbuiten niet.

De temperatuur waarbij een soort het best functioneert heet het optimum. Voor mensen ligt dat rond 21 graden. Boven of onder dat punt komen soorten in de stresszones, waarin ze vooral bezig zijn met overleven. Soorten met een groot tolerantiegebied kunnen zich beter aanpassen en hebben vaak een groter verspreidingsgebied of areaal.

Relaties binnen en tussen soorten

Binnen een populatie kunnen individuen samenwerken of juist concurreren. Leeuwen jagen samen, terwijl krokodillen concurreren om voedsel. Vaak is er een rangorde binnen een groep: wie is de baas, wie mag eerst eten of zich voortplanten. Ook verdedigen veel dieren een eigen territorium om voedsel en veiligheid te waarborgen.

Bij de voortplanting werken individuen samen. Sommige soorten vormen koppels, zoals zwanen die hun hele leven samenblijven, terwijl andere, zoals herten, in een haremstructuur leven met één mannetje en meerdere vrouwtjes.

Relaties tussen verschillende soorten

In een ecosysteem heeft elke soort een eigen niche: de rol die ze speelt in haar omgeving. Denk aan bomen die licht opvangen en voedsel leveren, of wormen die de bodem luchtig houden. Hoe meer niches er zijn, hoe groter de biodiversiteit en hoe stabieler het ecosysteem.

Langdurige relaties tussen verschillende soorten noem je symbiose. Hierbij is minstens één van de twee soorten afhankelijk van de ander. Er zijn drie vormen:

  • Mutualisme: beide soorten hebben voordeel. Bijvoorbeeld korstmos, een samenwerking tussen een schimmel en een alg.
  • Commensalisme: één soort profiteert, de ander ondervindt geen nadeel. Bijvoorbeeld algen die op boomschors groeien.
  • Parasitisme: één soort heeft voordeel en de ander nadeel. Bijvoorbeeld een teek die bloed zuigt of een schimmel die een mier overneemt.

Symbiose laat zien hoe sterk organismen van elkaar afhankelijk zijn. Door samenwerking en aanpassing blijft het evenwicht in de natuur behouden.