4.4 Zwanger worden | Uitlegfilms (3 stuks)

In deze drie filmpjes over zwanger worden leer je hoe de bevruchting en zwangerschap bij de mens verlopen en wat prenataal onderzoek inhoudt. Ook worden de kenmerken van zaadcellen en eicellen besproken.

Bij seksuele opwinding vullen de zwellichamen in de penis en rondom de vagina zich met bloed. Hierdoor worden de geslachtsorganen steviger. De clitoris en de eikel zijn gevoelig voor prikkeling. Tijdens de geslachtsgemeenschap wordt sperma met zaadcellen via de urinebuis naar buiten gebracht. In één zaadlozing komen ongeveer 400 miljoen zaadcellen vrij.

Een zaadcel is klein en bestaat uit een kop met erfelijk materiaal en een zweepstaart om te kunnen zwemmen. Bij vrouwen zorgen de wanden van de vagina en de binnenste schaamlippen voor slijmproductie, zodat geslachtsgemeenschap soepel verloopt. Het is belangrijk dat beide partners ontspannen zijn; pijn of bloedverlies bij de eerste keer komt vaak door spanning of te weinig opwinding.

Bij de bevruchting smelten de kernen van een zaadcel en een eicel samen. Dit gebeurt meestal in de eileider. Zaadcellen kunnen tot drie dagen overleven in het lichaam van de vrouw en bewegen vanuit de vagina via de baarmoeder naar de eileider. De eicel leeft ongeveer 12 tot 24 uur na de ovulatie. De periode waarin bevruchting kan plaatsvinden heet de vruchtbare periode.

Zodra een zaadcel de eicel binnendringt, vormt de eicel een ondoordringbare laag. De bevruchting is pas voltooid als de kernen van beide cellen zijn samengesmolten. De bevruchte eicel begint zich daarna te delen zonder groter te worden. Zo ontstaat een klompje cellen: het embryo.

Het embryo reist door de eileider naar de baarmoeder en nestelt zich in het baarmoederslijmvlies. Dat proces heet innesteling en duurt vijf tot zeven dagen. Na de innesteling groeit het embryo verder uit tot een foetus. Ook ontstaan de vruchtvliezen, het vruchtwater, de placenta en de navelstreng.

Het vruchtwater beschermt het embryo tegen schokken, uitdroging en temperatuurschommelingen. Bovendien maakt het beweging mogelijk, wat belangrijk is voor de ontwikkeling van spieren en coördinatie. De placenta zorgt voor de uitwisseling van stoffen tussen moeder en kind. Het bloed van moeder en kind mengt niet, maar zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen kunnen wel worden uitgewisseld via de dunne wanden van de bloedvaten.

Via de navelstreng lopen twee slagaders en één ader tussen de placenta en het kind. Zo krijgt de foetus zuurstof en voedingsstoffen, terwijl afvalstoffen worden afgevoerd. De nieren en longen van het kind werken in deze fase nog niet zelf.

Onderzoek dat wordt gedaan vóór de geboorte heet prenataal onderzoek. Dit onderzoek kan genetische of aangeboren afwijkingen opsporen. De eerste stap is meestal een echo met geluidsgolven. De eerste echo bepaalt de duur van de zwangerschap, terwijl de 20-weken-echo controleert of de organen goed zijn ontwikkeld.

Daarnaast kan een pretecho worden gemaakt om het kind in 3D te zien bewegen. Andere onderzoeken zijn de combinatietest (tussen 9 en 14 weken), waarbij bloedonderzoek en een nekplooimeting worden gedaan, en de NIPT (niet-invasieve prenatale test), waarbij bloed van de moeder wordt onderzocht op chromosoomafwijkingen.

Meer ingrijpende vormen van prenataal onderzoek zijn de vlokkentest en de vruchtwaterpunctie. Hierbij wordt respectievelijk een stukje placenta of wat vruchtwater afgenomen. Omdat deze onderzoeken een klein risico op miskraam met zich meebrengen, worden ze alleen uitgevoerd als dat medisch noodzakelijk is.

Samenvattend: zwanger worden begint bij de bevruchting van de eicel door een zaadcel. De bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een embryo en later tot een foetus. De placenta en navelstreng zorgen voor de uitwisseling van stoffen, terwijl prenataal onderzoek inzicht geeft in de ontwikkeling en gezondheid van het ongeboren kind.