1. Poes Kitty met lange haren heeft gepaard met kater Kobus. Zij krijgt zowel kortharige als langharige jongen. Het gen voor langharigheid is recessief. Over het genotype van Kitty worden 3 uitspraken gedaan.
1. Kitty is zeker heterozygoot voor langharigheid.
2. Kitty is zeker homozygoot voor langharigheid.
3. Kitty kan heterozygoot of homozygoot voor langharigheid zijn.
Welke uitspraak is juist?
2. Bij runderen is het gen voor een ruwe tong dominant over dat voor gladde tong. Een bepaalde koe is heterozygoot voor die eigenschap. Deze koe krijgt een kalf van een stier die ook heterozygoot is voor deze eigenschap.
Hoe groot is de kans dat dit kalf eveneens heterozygoot is voor deze eigenschap?
3. Bij welke van de onderstaande kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
4. Bij cavia’s is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen:
Mannetje 1: gladharig
Mannetje 2: homozygoot ruwharig
Mannetje 3: heterozygoot ruwharig
Kan mannetje 1 de vader zijn? Kan mannetje 2 de vader zijn? Kan mannetje 3 de vader zijn?
5. Bij pasgeboren baby's wordt wat bloed afgenomen door middel van de zogenaamde hielprik. Uit onderzoek blijkt het kind een erfelijke stofwisselingsziekte (P.K.U.) te hebben. Geen van beide ouders heeft de verschijnselen van deze ziekte. De ouders willen nog graag een kind.
Hoe groot is de kans dat dit tweede kind ook P.K.U. zal hebben?
6. Bij katten is het gen voor een effen vacht dominant over dat voor een gestreepte vacht. Een effen poes die homozygoot is, verwacht nakomelingen van een effen kater die heterozygoot is.
Hoe groot is de kans dat de tweede nakomeling een effen vacht heeft?
7. Bij varkens is het gen lange oren dominant over dat voor korte oren. Een varken (1) met lange oren wordt gekruist met een varken (2) met korte oren. Sommige nakomelingen hebben lange oren, andere nakomelingen hebben korte oren.
Was varken 1 homo- of heterozygoot voor de eigenschap oorlengte? En varken 2?
8. Bij katten is het gen voor lang haar recessief ten opzichte van kort haar. Een langharige poes krijgt zowel kortharige als langharige jongen.
Wat was het genotype van de kater? En het fenotype?
9. Van een bepaalde plantensoort zijn twee exemplaren (P-generatie) beschikbaar: plant 1 heeft een blauwe stengel, plant 2 een groene stengel. De planten worden met elkaar gekruist. Hun talrijke nakomelingen (F1) hebben allemaal een blauwe stengel.
Was plant 1 homozygoot of heterozygoot? En plant 2?
10. Bij runderen is het gen voor zwartbont (T) dominant over dat voor roodbont (t). Een stier wordt gekruist met een zwartbonte koe. Hun kalf (1) is roodbont. Dezelfde stier wordt gekruist met een roodbonte koe. Hun kalf (2) is zwartbont.
Wat is het genotype voor vachtkleur van kalf 1 en 2?
11. Een kweker voert een kruising uit tussen een plant met rode bloemen en een plant met witte bloemen. Het gen voor rode bloemen is dominant over het gen voor witte bloemen. Beide P-individuen zijn homozygoot voor de bloemkleur.
Welke bloemkleur kan er verwacht worden bij individuen van de F1-generatie? En welke van de individuen van de F2-generatie?
12. Bij varkens is het gen voor lange oren dominant over dat voor korte oren. Twee homozygote varkens worden met elkaar gekruist: de ene heeft lange oren, de andere korte.
Hoe groot is de kans dat de eerste nakomeling heterozygoot is voor de eigenschap oorlengte?
13. Een muis met een lange staart wordt gekruist met een muis met een korte staart (P-generatie). Beide dieren zijn homozygoot voor de eigenschap staartlengte. Hun nakomelingen (F1) hebben allemaal lange staarten.
Zijn de F1 individuen homo- of heterozygoot? Is het gen voor lange staart dominant of recessief?
14. Bij runderen is het gen voor roodbont (t) recessief ten opzichte van dat voor zwartbont (T). Een roodbonte koe krijgt zowel roodbonte als zwartbonte kalveren.
Wat was het genotype van de stier die deze kalveren verwekte? En wat was zijn fenotype?
15. Een kweker voert een kruising uit tussen een tomatenplant met ingesneden bladeren en een tomatenplant met gave bladeren. Het gen voor ingesneden bladrand is dominant over het gen voor een gave bladrand. Beide individuen zijn homozygoot.
Welke bladranden worden verwacht bij individuen van de F1-generatie? En welke bij de F2-generatie?
16. Bij welke van onderstaande kruisingen is de kans op een heterozygote nakomeling het grootst?
17. Bij katten is het gen voor een effen vacht (E) dominant over een gestreepte vacht (e). Een bepaalde kater wordt gekruist met een poes met gestreepte vacht. Hun jong(1) heeft een effen vacht. Dezelfde kater wordt ook gekruist met een poes met een effen vacht. Hun jongen (2) heeft een gestreepte vacht.
Wat is het genotype van jong 1? En wat van jong 2?
18. Bij katten is het gen voor kort haar (K) dominant over het gen voor lang haar (k). Een poes met lang haar wordt gekruist met een kater die heterozygoot is voor de haarlengte. Er ontwikkelen zich twee embryo’s.
Hoe groot is de kans dat het jong dat als tweede geboren wordt, lang haar heeft?
19. In een bepaald gezin zijn al vier dochters en nog geen zoon geboren. De ouders willen erg graag een zoon. Als moeder van het vijfde kind in verwachting is, zegt ze “Na zoveel meisjes zal het nu zeker een jongen worden.”
Heeft ze gelijk? Hoe groot is de kans op een zoon dit keer?
20. Bij kippen is het gen voor gevederde poten (G) dominant over dat voor kale poten (g).
Welke genotype kan voorkomen bij kippen met gevederde poten?
21. Iemand die in staat is zijn tong op te rollen, bezit het allel R. Een persoon die dit niet kan (rr) heeft twee zusters die dit wel kunnen. Beide ouders kunnen dit ook.
Welke genotype van de ouders en zusters zijn dan mogelijk?
22. Sommige planten zijn niet instaat bladgroen te vormen. Dit
zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een
recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor
deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600
zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.
Hoeveel kiemplanten zullen na verwachting albino zijn?
23. Bij fruitvliegen is het gen voor lichaamskleur (G) dominant over het
gen voor zwarte lichaamskleur (g).
Twee vliegen werden gekruist en kregen 158 grijze en 49 zwarte
jongen.
Hoe is de erfelijke aanleg van de ouders?
24. Bij het gen van oogkleur is bruin dominant over blauwe ogen. Harm
zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft.
Is Harm heterozygoot of homozygoot voor oogkleur?
En heeft Harm’s moeder bruine of blauwe ogen?