Samenvatting 13.1 – Bloed

Samenstelling van bloed
Bloed bestaat voor 55% uit bloedplasma en voor 45% uit bloedcellen en bloedplaatjes. Bloedplasma is het vloeibare deel, terwijl rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes vaste bestanddelen vormen.

Bloedplasma
Bloedplasma is een waterige vloeistof met 91% water, 7% plasma-eiwitten (zoals fibrinogeen) en opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen, en antistoffen. Het transporteert stoffen door het lichaam, reguleert de lichaamstemperatuur en speelt een rol bij bloedstolling.

Rode bloedcellen
Deze cellen zijn schijfvormig, bevatten geen celkern en leven ongeveer vier maanden. Ze vervoeren zuurstof met behulp van hemoglobine, een eiwit dat ijzer bevat. Rode bloedcellen worden geproduceerd in het rode beenmerg en afgebroken in de lever, milt en beenmerg. Bloedarmoede ontstaat bij een tekort aan ijzer.

Hemoglobine
Dit eiwit in rode bloedcellen bindt zuurstof en geeft de cellen hun rode kleur. IJzer is essentieel voor de productie van hemoglobine. Bij afbraak van rode bloedcellen wordt ijzer hergebruikt voor nieuwe cellen.

Witte bloedcellen
Met een celkern en veranderlijke vorm bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers door bacteriën in te sluiten of antistoffen te vormen. Ze kunnen door de wand van haarvaten heen dringen.

Typen witte bloedcellen
Er zijn drie soorten:

  1. Cellen die dode resten opruimen.
  2. Cellen die bacteriën insluiten.
  3. Cellen die antistoffen produceren.
    Witte bloedcellen spelen een rol bij infecties en vormen etter bij ontstekingen.


Leukemie

Een vorm van kanker waarbij het beenmerg grote hoeveelheden onrijpe witte bloedcellen produceert. Deze functioneren slecht en verdringen rode bloedcellen en bloedplaatjes, waardoor infecties en bloedarmoede kunnen ontstaan.

Bloedplaatjes
Dit zijn fragmenten van cellen zonder celkern, belangrijk voor de bloedstolling. Ze ontstaan in het rode beenmerg en spelen een cruciale rol bij het afsluiten van wonden.

Bloedstolling
Bij beschadiging van een bloedvat kleven bloedplaatjes samen en activeren ze fibrinogeen, dat fibrinedraden vormt. Deze draden vangen bloedcellen op en vormen een stolsel dat het bloedverlies stopt. Een bloedprop zonder wond kan leiden tot trombose.