Samenvatting 11.6 – De oren

Geluiden
Geluiden ontstaan door trillingen van lucht, zoals bij een luidspreker. Snelle trillingen produceren hoge tonen (hoge frequentie) en langzame trillingen lage tonen (lage frequentie). De geluidssterkte wordt bepaald door de amplitude: grotere trillingen betekenen een harder geluid. Geluid wordt gemeten in decibel (dB), waarbij een verhoging van 10 dB het geluid tien keer sterker maakt. Geluidsniveaus boven 80 dB kunnen gehoorschade veroorzaken.

Bouw van het oor

1. Oorschelp en gehoorgang

  • De oorschelp vangt geluidstrillingen op en leidt deze via de gehoorgang naar het trommelvlies.
  • Oorsmeerkliertjes produceren oorsmeer om het trommelvlies soepel te houden.

2. Trommelvlies en trommelholte

  • Het trommelvlies trilt door geluid en geeft dit door aan de trommelholte.
  • In de trommelholte bevinden zich de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel. Deze versterken de trillingen en sturen ze door naar het venster van het slakkenhuis

3. Slakkenhuis

  • Het slakkenhuis bevat vloeistof en zintuigcellen met haartjes die trillingen opvangen.
  • Beweging van de haartjes veroorzaakt impulsen die via de gehoorzenuw naar de hersenen worden gestuurd.

4. Evenwichtsorgaan

  • Dit orgaan bevat drie kanalen gevuld met vloeistof en geeft informatie door over de stand van het hoofd. Beweging van het hoofd buigt haartjes van zintuigcellen, wat impulsen naar de hersenen stuurt.
5. Buis van Eustachius
  • Verbindt de trommelholte met de keelholte. Bij slikken of gapen gaat de buis open, waardoor de luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk blijft.