1.6 Allemaal anders | Uitlegfilm

In deze video leer je over aanpassingen van planten en dieren aan hun leefomgeving. We bekijken hoe ze overleven in water, op het land en hoe ze zich beschermen tegen vijanden.

Waterdieren

Waterdieren hebben vaak een gestroomlijnde lichaamsvorm: smal van voren en breder in het midden. Daardoor bewegen ze gemakkelijk door het water. Hun gladde huid, vaak met een slijmlaag, vermindert weerstand. Zo glijden vissen soepel door het water.

Vissen ademen met kieuwen. Andere waterdieren, zoals dolfijnen en walvissen, hebben longen, maar hun lichaam is aangepast om lang onder water te blijven.

Waterplanten

Waterplanten hebben bladeren die op of net onder het wateroppervlak drijven, zoals bij de waterlelie. Zo vangen ze voldoende licht en kunnen insecten de bloemen gemakkelijk bevruchten.

De stengel van een waterlelie is dun en slap. Dat is geen probleem, want het water ondersteunt de plant. Ook zeewieren, zoals kelp, zijn aangepast aan hun omgeving. Ze hechten zich met voetachtige structuren aan de zeebodem. Hun lange stengels groeien omhoog richting het licht, waardoor onderwater kelpwouden ontstaan waar veel vissen leven.

Landplanten

De wortels van planten vormen samen het wortelstelsel. In droge gebieden hebben planten vaak diepere of sterk vertakte wortels om water te vinden. In natte gebieden zijn wortels juist kleiner.

Een goed ontwikkeld wortelstelsel is essentieel voor fotosynthese, omdat water nodig is voor dit proces.

Bescherming tegen vijanden

Planten en dieren beschermen zich op verschillende manieren tegen vijanden. Planten doen dat bijvoorbeeld met stekels of giftige stoffen. Een cactus heeft scherpe stekels die dieren afschrikken. De koffieplant bevat cafeïne in zijn bessen: opwekkend voor mensen, maar giftig voor veel dieren.

Dieren gebruiken vaak camouflage of fysieke bescherming. Het wandelende blad lijkt precies op een echt blad, waardoor het nauwelijks opvalt. Een egel verdedigt zich met stekels die hij overeind zet bij gevaar.

Vogels en hun snavels

Vogels hebben verschillende snavelvormen, afhankelijk van hun voedsel. Een roofvogel heeft een kromme, haakvormige snavel om vlees te scheuren en scherpe klauwen om prooien vast te houden. Een vink heeft een korte, stevige snavel voor zaden en nootjes, terwijl een steltloper zoals de wulp een lange, dunne snavel heeft om in de modder naar insecten en wormpjes te prikken.

Voortbeweging bij zoogdieren

Zoogdieren bewegen zich op verschillende manieren, afhankelijk van hun leefomgeving. Er zijn drie typen: zoolgangers, teengangers en topgangers.

Zoolgangers, zoals mensen en beren, lopen op de hele voetzool. Dat geeft stabiliteit, handig op zachte ondergrond. Teengangers, zoals katten, lopen op hun tenen. Ze zijn snel en wendbaar — ideaal voor jagers. Topgangers, zoals paarden en herten, lopen op de toppen van hun tenen, de hoeven. Zij kunnen langdurig hard rennen om te vluchten.

Zo is elk dier en elke plant op een eigen manier aangepast aan zijn leefomgeving.