1.1 Organismen. Test jezelf. 1. Wat betekent het Griekse woord "bios"? A. Lucht B. Leven C. Water D. Natuur 2. Wat betekent "logie" in biologie? A. Natuur B. Levenskenmerken C. Leer of wetenschap D. Voeding 3. Welke van de volgende is GEEN levenskenmerk? A. Voeden B. Ademhalen C. Waarnemen D. Sterven 4. Wat is een organisme? A. Een dode steen B. Een levend wezen C. Een levenloos object D. Een fossiel 5. Wat zijn de drie levenskenmerken die te maken hebben met stoffen opnemen en afgeven? A. Waarnemen, voortplanten, groeien B. Ademhalen, voeden, uitscheiden C. Bewegen, voortplanten, groeien D. Waarnemen, bewegen, uitscheiden 6. Welk voorbeeld hoort NIET bij levenloos? A. Lucht B. Water C. Planten D. Stenen 7. Wat gebeurt er als een organisme dood is? A. Het verliest zijn levenskenmerken B. Het krijgt nieuwe levenskenmerken C. Het kan nog voortplanten D. Het blijft waarnemen 8. Waarom bewegen veel organismen? A. Om zich voort te planten B. Om te reageren op hun omgeving C. Om stoffen af te geven D. Om levenskenmerken te verliezen 9. Wat is nodig om een soort te laten voortbestaan? A. Bewegen en waarnemen B. Voortplanten en groeien C. Stoffen opnemen en afgeven D. Levenloze natuur 10. Wat wordt bedoeld met waarnemen in de biologie? A. Het opnemen van zuurstof B. Het reageren op de omgeving C. Het afgeven van stoffen D. Het voortbestaan van een soort 11. Wat is het verschil tussen dood en levenloos? A. Dode dingen hebben nooit geleefd, levenloze dingen wel B. Levenloze dingen hebben nooit geleefd, dode dingen wel C. Levenloze dingen kunnen groeien, dode dingen niet D. Dode dingen kunnen nog waarnemen 12. Welke stoffen nemen organismen op via ademhalen? A. Koolstofdioxide B. Water C. Zuurstof D. Mineralen Controleer je antwoorden!