Samenvatting 1.1 Organismen.

Levende Wezens
Biologie is de wetenschap van het leven en richt zich op organismen: levende wezens zoals mensen, dieren, planten, bacteriën en schimmels. Organismen herken je aan zeven levenskenmerken: ademhalen, waarnemen, groeien, voeden, bewegen, uitscheiden en voortplanten. Dingen zonder levenskenmerken, zoals stenen, zijn geen organismen.

Stoffen Opnemen en Afgeven
Organismen nemen stoffen zoals water en zuurstof op via ademhaling en voeding. Ze geven ook stoffen af, bijvoorbeeld door uitademen of plassen. Deze processen—ademhalen, voeden en uitscheiden—zijn essentieel om in leven te blijven.

Reageren op de Omgeving
Organismen waarnemen hun omgeving, bijvoorbeeld via zintuigen zoals zien en horen, en reageren door te bewegen. Dit gedrag helpt hen om te overleven, bijvoorbeeld door te vluchten voor gevaar.

Voortbestaan
Voortplanting en groei zorgen voor het voortbestaan van een soort. Nakomelingen worden volwassen en planten zich verder voort, wat de continuïteit van een groep organismen garandeert.

Levend, Dood en Levenloos
Levende wezens hebben levenskenmerken. Wanneer deze kenmerken verdwijnen, is het organisme dood. Levenloze objecten, zoals stenen of lucht, hebben nooit levenskenmerken gehad, maar kunnen wel invloed hebben op de levende natuur.