>

Aangeschoten – Een beetje dronken; de hersenen worden verdoofd door alcohol, maar je denkt dat je juist meer controle hebt.
Afhankelijk – Je kunt niet zonder een bepaalde stof uit een genotmiddel of drug.
Afkicken – Het ontwennen van een drug.
Alcohol – Vloeistof in alcoholische dranken waardoor je hersenen verdoofd worden; het is een verslavende stof.
Alcoholvergiftiging – Zo veel drinken dat de alcohol de hersenen volledig uitschakelt; je raakt in coma.
Bingedrinken – Veel alcohol (vijf of meer glazen) drinken in korte tijd.
Blowen – Wiet of hasj roken, meestal in een joint.
Bewustzijnsveranderende middelen – Drugs die je hersenen anders laten werken, waardoor je de werkelijkheid anders beleeft.
Chronische bronchitis – Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de bronchiën zijn steeds ontstoken en het slijmvlies maakt extra slijm aan.
Comazuipen – Zo veel alcohol drinken dat je in coma raakt.
COPD – Chronische ziekten van de ademhalingsorganen; hieronder vallen chronische bronchitis en longemfyseem.
Dronken – De hersenen worden verdoofd door alcohol, waardoor het horen, zien, denken, bewegen en reageren moeilijker gaat.
Drugs – Stoffen die je hersenen beïnvloeden, bijvoorbeeld wiet, cocaïne en xtc.
Geestelijk afhankelijk – Je denkt steeds aan het genotmiddel waaraan je verslaafd bent en hebt het gevoel niet zonder te kunnen.
Genotmiddelen – Producten dat bij inname een lekker gevoel geeft, bijvoorbeeld alcohol en sigaretten (tabak).
Gezondheidszorg – Mensen en voorzieningen voor de gezondheid; zoals de huisarts, het ziekenhuis en de tandarts.
Koolstofmonoxide – Giftige stof in tabaksrook; hecht zich aan hemoglobine.
Leefstijl – Al je gewoonten van eten, drinken, roken, slapen, (school)werk, bewegen en ontspannen.
Lichamelijk afhankelijk – Het lichaam heeft het genotmiddel nodig om te functioneren.
Longemfyseem – Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de longblaasjes knappen, waardoor je minder zuurstof op kunt nemen in het bloed.
Longkanker – Gezwel of tumor in de longen; de kans erop wordt groter door roken.
Nicotine – Verslavende stof in tabak, veroorzaakt hoge bloeddruk en versnelt de hartslag.
Ontwenningsverschijnselen – Klachten die je krijgt na het stoppen met alcohol of een andere drug.
Sociaal afhankelijk – Je hebt het genotmiddel nodig vanwege het contact met mensen waarmee je het genotmiddel gebruikt.
Stimulerende middelen – Drugs die je hersenen sneller laten werken; je wordt actiever.
Teer – Zwarte stof uit rook van sigaretten die aan de binnenkant van je luchtwegen blijft kleven, beschadigt de luchtwegen en kan longkanker veroorzaken.
Verdovende middelen – Drugs die je hersenen trager laten werken; werken versuffend.
Verslavend – Je kunt moeilijk stoppen met een genotsmiddel.