8.4 Je bloedsomloop Samenvatting

Welke soorten bloedvaten heb je?

Er zijn drie soorten bloedvaten in je lichaam:

  • Slagaders: Voeren bloed van het hart naar de organen. Ze hebben een dikke, gespierde wand en een hoge bloeddruk. De aorta is de grootste slagader, en kleinere slagaders vertakken naar de organen. De eerste vertakking van de aorta heet de kransslagader.
  • Haarvaten: Deze fijne bloedvaten vertakken zich in de organen en hebben dunne wanden met kleine gaatjes. Hier gaan zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen, terwijl afvalstoffen het bloed ingaan.
  • Aders: Voeren bloed terug naar het hart. Ze hebben dunne, slappe wanden en kleppen om de bloedstroom in de juiste richting te houden. Aders, ook de kransaders, monden uit in de holle aders, die het bloed naar het hart leiden.

Hoe stroomt het bloed door je lichaam?

Bloedsomloop De bloedsomloop bestaat uit twee delen: de kleine en de grote bloedsomloop.

  • Kleine bloedsomloop: Begint in de rechterkamer en voert zuurstofarm bloed naar de longen. Hier vindt gaswisseling plaats: koolstofdioxide gaat naar de lucht en zuurstof komt in het bloed, dat via de longaders terugkeert naar de linkerboezem.
  • Grote bloedsomloop: Begint in de linkerkamer, waar zuurstofrijk bloed via de aorta naar de organen stroomt. De cellen nemen zuurstof op en geven koolstofdioxide af. Zuurstofarm bloed keert via de holle aders terug naar de rechterboezem en gaat weer naar de kleine bloedsomloop.

Wat is bloeddruk?

Bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Deze wisselt tussen twee waarden:

  • Bovendruk: De hoogste druk, wanneer de kamers samentrekken.
  • Onderdruk: De laagste druk, tijdens de hartpauze.

De bloeddruk is het hoogst in de slagaders en het laagst in de aders. Ze wordt gemeten in millimeter kwikdruk (bijvoorbeeld 110/70).

Krijgt elk orgaan steeds evenveel bloed?

Niet elk orgaan krijgt altijd evenveel bloed. De bloedtoevoer varieert per orgaan afhankelijk van de activiteit. Bij inspanning pompt het hart sneller en krijgen de spieren meer bloed om genoeg zuurstof en voedingsstoffen op te nemen.

Organen zoals verteringsorganen en nieren ontvangen dan minder bloed, omdat ze tijdelijk minder actief zijn. Na inspanning keert de bloedverdeling weer terug naar de rusttoestand.

Woordenlijst

  • Aders: Bloedvaten die het bloed van de organen terugvoeren naar het hart.
  • Bloeddruk: Kracht waarmee bloed tegen de wanden van de bloedvaten drukt.
  • Bovendruk: De bloeddruk die ontstaat bij het samentrekken van de kamers; dit is de grootste druk.
  • Grote bloedsomloop: Bloed stroomt vanuit de linkerkamer, via een orgaan, naar de rechterboezem; zorgt onder andere voor het afgeven van zuurstof en het opnemen van koolstofdioxide.
  • Haarvaten: Kleinste soort bloedvaten; hier gaan stoffen in of uit het bloed.
  • Holle aders: Twee grote aders die zuurstofarm bloed uit de andere aders naar de rechterboezem voeren.
  • Kleine bloedsomloop: Bloed stroomt vanuit de rechterkamer, via de longen, naar de linkerboezem; neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide af.
  • Kleppen: Voorkomen dat bloed terugstroomt; zitten in veel organen en in het hart.
  • Kransaders: Aders die zuurstofarm bloed van het hart zelf naar een holle ader vervoeren.
  • Kransslagaders: Slagaders die het hart zelf van zuurstof en voedingsstoffen voorzien.
  • Longader: Aders die zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart vervoeren.
  • Onderdruk: De bloeddruk tijdens de hartpauze; dit is de kleinste druk.
  • Slagaders: Bloedvaten met dikke, gespierde wanden; voeren bloed van het hart naar de organen.