7.1 Gezond eten. Test jezelf. 1. Waardoor worden eetgewoonten beïnvloed? A. Voorkeur, land en geloof B. Leeftijd, geslacht en werk C. Klimaat, seizoen en gezondheid D. Beroep, sport en dieet 2. Welke voedingsstoffen vallen onder energierijke stoffen? A. Mineralen en vetten B. Koolhydraten en vetten C. Vitaminen en water D. Eiwitten en suikers 3. Wat is de functie van beschermende stoffen? A. Ze geven energie B. Ze zorgen voor groei C. Ze beschermen tegen ziekten D. Ze verbeteren de spijsvertering 4. Wat zijn voedingsvezels? A. Onverteerbare stoffen die helpen bij de spijsvertering B. Belangrijke voedingsstoffen voor energie C. Mineralen die bijdragen aan sterke botten D. Stoffen die zorgen voor smaak in voedsel 5. Welke stoffen horen niet bij de voedingsstoffen? A. Koolhydraten B. Voedingsvezels C. Eiwitten D. Vetten 6. Wat helpt de schijf van vijf je te doen? A. Minder eten B. Gevarieerd eten C. Sneller koken D. Gezond bewegen 7. Wat is een kenmerk van een tussendoortje? A. Het bevat vooral bouwstoffen B. Het is altijd gezond C. Het bevat vaak energierijke stoffen D. Het is een complete maaltijd 8. Wat gebeurt er bij voedselbederf? A. Het voedsel wordt gezonder B. Er ontstaan ongewenste schimmels en bacteriën C. De voedingsstoffen worden beter opgenomen D. Het eten droogt uit 9. Hoe vermeerderen bacteriën zich? A. Door sporen te verspreiden B. Door voedingsstoffen op te nemen C. Door celdeling D. Door zuurstof toe te voegen 10. Wat is een gevolg van een voedselinfectie? A. Betere spijsvertering B. Buikpijn, braken en diarree C. Meer energie D. Gewichtsverlies 11. Hoe kun je schimmels en bacteriën doden? A. Door lage temperaturen B. Door conserveermiddelen C. Door hoge temperaturen D. Door zuurstof toe te voegen 12. Wat is een voorbeeld van conserveren? A. Verhitten B. Toevoegen van water C. Bewaren op kamertemperatuur D. Mengen met andere voedingsmiddelen 13. Wat zijn conserveermiddelen? A. Stoffen die voedingsmiddelen langer houdbaar maken B. Stoffen die smaak verbeteren C. Stoffen die voedingswaarde verhogen D. Stoffen die schimmels stimuleren 14. Welke stof komt veel voor in groente en fruit? A. Suikers B. Vitaminen C. Zetmeel D. Eiwitten 15. Wat gebeurt er bij drogen als conserveringsmethode? A. De bacteriën worden gevoed B. Het water wordt verwijderd C. De voedingsstoffen worden versterkt D. De voedingsmiddelen worden verwarmd 16. Wat bevat volkorenbrood vooral? A. Voedingsvezels B. Vetten C. Eiwitten D. Suikers 17. Wat zijn de drie groepen voedingsstoffen? A. Energierijke, beschermende en bouwstoffen B. Suikers, vetten en eiwitten C. Voedingsvezels, vitaminen en mineralen D. Water, koolhydraten en vetten 18. Wat gebeurt er bij pasteuriseren? A. Het voedsel wordt gedroogd B. Het voedsel wordt verwarmd om bacteriën te doden C. Het voedsel wordt ingevroren D. Het voedsel wordt verzuurd Controleer je antwoorden!