Samenvatting 6.2 Biotoop onder de loep
Waarom zijn er geen eekhoorns op het strand?
Organismen leven alleen waar de omstandigheden precies goed zijn – dit noem je een biotoop. Voor een eekhoorn is dat bijvoorbeeld het bos, met veel schaduw. Factoren uit de omgeving, zoals licht en temperatuur, beïnvloeden het leven daar. Abiotische factoren zijn invloeden uit de niet-levende natuur (zoals zonlicht en temperatuur), biotische factoren komen uit de levende natuur (zoals beukenbomen voor eekhoorns). Alle organismen in een biotoop vormen samen een levensgemeenschap.
Waarom een eigen plek?
In één boom kunnen meerdere soorten organismen leven, zoals rupsen en vogels. Vogels zoals koolmezen, spechten en boomkruipers zijn concurrenten: ze eten allemaal insecten, maar op verschillende manieren. Zo gebruiken ze elk een eigen plek in de boom. Ook planten concurreren – vooral om licht. In een bos groeien planten in lagen: van hoge bomen tot mossen op de grond. Iedere soort past zich aan aan de beschikbare ruimte en het licht.
Hoe krijg je meer organismen in een gebied?
Verschillende abiotische factoren in een park zorgen voor variatie in leefplekken, oftewel habitats. Die habitats bieden precies wat een organisme nodig heeft: juiste abiotische omstandigheden en genoeg voedsel. In een park met weinig variatie zijn er weinig habitats en dus minder soorten. Door meer afwisseling aan te brengen – zoals schuin aflopende vijveroevers of minder maaien – ontstaan meer habitats. Dit verhoogt de biodiversiteit. Zulke maatregelen vallen onder natuurontwikkeling. Ook worden soms grote grazers ingezet om plantenvariatie te stimuleren, wat leidt tot een gevarieerdere natuur.