6.1 Organismen indelen. Test jezelf. 1. Welke structuur komt voor in zowel planten als schimmels, maar niet in dieren? A. Celkern B. Cytoplasma C. Celwand D. Bladgroenkorrels 2. Wat is géén kenmerk van dierlijke cellen? A. Celkern B. Cytoplasma C. Celwand D. Celmembraan 3. Hoe worden organismen ingedeeld in rijken? A. Op basis van hun grootte B. Op basis van hun voortplanting C. Op basis van de bouw van hun cellen D. Op basis van hun leefgebied 4. In welk rijk worden organismen met bladgroenkorrels geplaatst? A. Schimmelrijk B. Plantenrijk C. Dierenrijk D. Bacterierijk 5. Wat is juist over bacteriën? A. Ze hebben geen celkern en zijn eencellig. B. Ze bevatten bladgroenkorrels. C. Ze hebben vacuoles en een celkern. D. Ze zijn meercellig en zichtbaar met het blote oog. 6. Wat bepaalt of organismen tot dezelfde soort behoren? A. Hun grootte en kleur B. Hun gedrag en voeding C. Of ze in hetzelfde rijk zitten D. Of ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen 7. Welk rijk bevat organismen die meestal met het blote oog niet te zien zijn? A. Bacterierijk B. Plantenrijk C. Dierenrijk D. Schimmelrijk 8. Wat is een kenmerk van schimmels? A. Bladgroenkorrels B. Vacuole en celwand C. Geen celkern D. Geen celmembraan 9. Wat is de juiste volgorde van indeling volgens Linnaeus, van groot naar klein? A. Geslacht, familie, soort B. Familie, geslacht, rijk C. Rijk, familie, geslacht, soort D. Rijk, soort, geslacht, familie 10. Welke organismen hebben een vacuole, een celwand, maar géén bladgroenkorrels? A. Planten B. Dieren C. Schimmels D. Bacteriën 11. Wat is het doel van de wetenschappelijke naam? A. Alleen Latijn leren B. De naam in het Engels kunnen zeggen C. Overal dezelfde naam gebruiken voor een soort D. Verwarring binnen een taal te veroorzaken 12. Wat is de soortaanduiding in de naam Homo sapiens? A. Homo B. Familie C. Sapiens D. Mens 13. Wat is het verschil tussen een geslacht en een soort? A. Geslacht is kleiner dan soort B. Een geslacht bevat meerdere soorten C. Soort bevat meerdere geslachten D. Geslacht is de Nederlandse naam 14. Wat geldt voor alle cellen in de vier rijken? A. Ze hebben bladgroenkorrels B. Ze hebben een celmembraan en cytoplasma C. Ze hebben een celkern D. Ze hebben een celwand Controleer je antwoorden!