5.3 Horen en zien | Uitlegfilm
In deze uitleg over horen en zien leer je uit welke onderdelen het oor en het oog bestaan en wat de functies van die onderdelen zijn.
Het oog
Het oog bestaat uit verschillende onderdelen die samenwerken om licht waar te nemen. Zo kun je zien wat er om je heen gebeurt.
Boven het oog liggen de wenkbrauwen. Die zorgen ervoor dat zweet niet in je ogen loopt. De oogleden en wimpers beschermen tegen stof, vuil en fel licht. Traanvocht houdt de ogen schoon, voorkomt uitdroging en doodt bacteriën.
Het traanvocht wordt geproduceerd door de traanklier en via de traanbuis afgevoerd naar de neusholte. Daarom krijg je een loopneus als je huilt.
Aan de buitenkant van het oog zie je het oogwit (het harde oogvlies), de iris (het gekleurde deel) en de pupil (de opening waar licht door naar binnen komt). Het oog ligt in de oogkas, die het beschermt tegen stoten. Oogspieren zorgen ervoor dat je ogen kunnen bewegen zonder je hoofd te draaien.
De werking van het oog
Licht komt het oog binnen via het hoornvlies, gaat door de pupil en vervolgens door de lens en het glasachtig lichaam. Uiteindelijk valt het licht op het netvlies, waar zintuigcellen het licht omzetten in impulsen. Die impulsen gaan via de oogzenuw naar de hersenen, waar het beeld wordt gevormd.
In het netvlies bevinden zich de gele vlek (waarmee je scherp en in kleur ziet) en de blinde vlek (waar geen zintuigcellen zitten). Rondom het netvlies ligt het vaatvlies, dat zorgt voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen.
De onderdelen van het oog werken samen om licht op te vangen, om te zetten in impulsen en die naar de hersenen te sturen — zodat je kunt zien.
Het oor
In het oor bevinden zich twee zintuigen: het gehoorzintuig en het evenwichtszintuig.
Het evenwichtszintuig ligt bovenin het oor en bestaat uit buisjes met vloeistof. In die vloeistof zitten zintuigcellen met haartjes. Wanneer je je hoofd beweegt, stroomt de vloeistof en buigen de haartjes mee. Zo weten je hersenen hoe je hoofd beweegt en houd je je evenwicht.
Het gehoorzintuig maakt het mogelijk om geluid waar te nemen. Geluid is trillende lucht, vergelijkbaar met rimpelingen in water. De oorschelp vangt deze trillingen op en leidt ze via de gehoorgang naar het trommelvlies, dat meetrilt op het ritme van het geluid.
Achter het trommelvlies liggen drie kleine botjes: de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel. Deze gehoorbeentjes versterken de trillingen en geven ze door aan het ovale venster, dat toegang geeft tot het slakkenhuis.
In het slakkenhuis bevindt zich vloeistof. Wanneer het ovale venster trilt, beweegt de vloeistof mee. De haartjes in het slakkenhuis buigen mee en de zintuigcellen zetten deze beweging om in impulsen. Via de gehoorzenuw gaan deze impulsen naar de hersenen, waar ze als geluid worden herkend.
Onder het middenoor loopt de buis van Eustachius. Die zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk blijft. Bij drukverschillen, bijvoorbeeld in een vliegtuig, kun je even slikken of gapen zodat de buis opengaat en de druk zich herstelt.
Samenvatting
Het oog vangt licht op en zet dit om in impulsen die naar de hersenen gaan, zodat je kunt zien. Het oor vangt geluidstrillingen op en zet die om in impulsen, zodat je kunt horen. In beide gevallen verwerken de hersenen deze signalen tot wat je ziet en hoort.
Liever de samenvatting lezen? Lees hier de
samenvatting over paragraaf 5.3
.
Klaar met luisteren?
Test jezelf met vragen over 5.3
.