5.1 Genotype en fenotype | Sleep de woorden

1. De cellen waaruit het lichaam is opgebouwd, met dezelfde erfelijke informatie in elke kern.
2. Dunne draden in de celkern die uit DNA bestaan en erfelijke informatie bevatten.
3. Stof waarin de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme ligt opgeslagen.
4. Proces waarbij een cel zich splitst in twee identieke nieuwe cellen.
5. Nieuwe cel die ontstaat bij celdeling en dezelfde erfelijke informatie bevat.
6. Een stukje DNA dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.
7. De complete erfelijke informatie van een organisme, aanwezig in het DNA.
8. Alle eigenschappen van een organisme samen, ontstaan door genotype én invloeden uit het milieu.
9. Moment waarop het genotype van een organisme wordt vastgesteld.
10. Invloeden van buitenaf die samen met het genotype het fenotype bepalen.
11. Kenmerk van een organisme, zoals haarkleur, spierkracht of bloeddruk.
12. Alleen de benodigde genen worden per celtype aan- of uitgezet.
13. Eigenschap bepaald door het genotype, maar uiterlijk kan tijdelijk veranderen door milieu.
14. Voorbeeld van genactiviteit: genen staan zachter of harder afhankelijk van glucosegehalte.
15. De mate waarin een gen actief is en tot uiting komt in het fenotype.
Score: 0 van de 15 goed (0%)
Lichaamscellen
Chromosomen
DNA
Celdeling
Dochtercel
Gen
Genotype
Fenotype
Bevruchting
Milieu
Eigenschap
Actieve genen
Haarpigment
Insulineproductie
Genexpressie