4.1 Prikkels en gedrag | Test jezelf Resultaat 🔄 Probeer opnieuw 1. Wat is de definitie van gedrag in de biologie? A. Een reeks handelingen in een bepaalde volgorde B. Alles wat een mens of dier doet C. Handelingen die positief of negatief beoordeeld worden D. Uitsluitend handelingen veroorzaakt door uitwendige prikkels 2. Wat wordt bedoeld met een sleutelprikkel? A. Een reeks handelingen in reactie op een prikkel B. Een grenswaarde die gedrag veroorzaakt C. Een prikkel die altijd hetzelfde gedrag uitlokt D. Een prikkel die van buitenaf komt 3. Wat wordt bedoeld met motivatie? A. De bereidheid om te reageren B. De prikkel die direct gedrag veroorzaakt C. Het gedrag dat volgt op een sleutelprikkel D. De grenswaarde die bereikt moet worden voor reactie 4. Wat is een etholoog? A. Een dierentrainer B. Een verzorger van dieren C. Een psycholoog D. Een gedragsbioloog 5. Wat is een voorbeeld van een handeling? A. Een haas rent weg B. Een hond hoort zijn baas roepen C. Een lijst van gedragshandelingen D. Een reeks observaties van gedrag 6. Welke term beschrijft het openen van de bek door jonge vogels? A. Motivatie B. Sperren C. Protocol D. Sleutelprikkel 7. Wat is de functie van een ethogram? A. Het vastleggen van gedrag in tijdsintervallen B. Het bepalen van drempelwaarden C. Het beschrijven van verschillende handelingen D. Het identificeren van prikkels 8. Wat gebeurt er als de optelsom van prikkels de drempelwaarde niet bereikt? A. Het gedrag verandert B. De motivatie neemt toe C. Er wordt een sleutelprikkel geactiveerd D. Er volgt geen reactie 9. Wat is een voorbeeld van een uitwendige prikkel bij een haas? A. Angst B. Een naderend mens C. Honger D. Rechtop zitten 10. Wat veroorzaakt het dreiggedrag bij stekelbaarsmannetjes? A. De rode buik van een ander mannetje B. Het zien van een predator C. De aanwezigheid van vrouwtjes D. Het ontbreken van voedsel 11. Wat is een drempelwaarde? A. Een reeks handelingen B. Een prikkel die altijd gedrag veroorzaakt C. De grens tussen reageren en niet reageren D. De interne motivatie van een dier 12. Wat wordt bedoeld met protocolleren? A. Het analyseren van sleutelprikkels B. Het maken van een lijst met handelingen C. Het bestuderen van motivatie D. Het registreren van gedrag over tijd 13. Wat is een voorbeeld van een interne prikkel? A. Angst B. Het geluid van een wekker C. Licht D. Een naderend mens 14. Wat maakt een sleutelprikkel uniek? A. Het is altijd een interne prikkel B. Het verandert afhankelijk van de omgeving C. Het veroorzaakt altijd hetzelfde gedrag D. Het is afhankelijk van motivatie 15. Wat is een kenmerk van motivatie? A. Het is onafhankelijk van de drempelwaarde B. Het wordt opgebouwd uit inwendige en uitwendige prikkels C. Het wordt alleen door externe prikkels beïnvloed D. Het is een eigenschap die niet verandert 16. Wat doe je met een ethogram? A. Je observeert het gedrag van meerdere dieren B. Je registreert tijdsduur en frequentie van gedrag C. Je identificeert sleutelprikkels D. Je maakt een lijst van waargenomen gedrag ⬅ Vorige Volgende ➡ Controleer antwoorden