4.1 Geslachtsorganen | Test jezelf Resultaat 🔄 Probeer opnieuw 1. Wat hoort bij de primaire geslachtskenmerken van een jongen? A. Teelballen en prostaat B. Penis en balzak C. Urinebuis en zaadleiders D. Baardgroei en lage stem 2. Welke functie hebben de zwellichamen bij mannen én vrouwen? A. Ze beschermen de geslachtsorganen B. Ze vervoeren urine en zaadcellen C. Ze produceren geslachtshormonen D. Ze zorgen voor erectie of zwelling bij seksuele opwinding 3. Wat is juist over intersekse? A. Intersekse personen kunnen kenmerken van beide geslachten hebben B. Intersekse komt alleen bij meisjes voor C. Intersekse mensen hebben altijd beide geslachtsorganen D. Intersekse is altijd zichtbaar bij de geboorte 4. Waar bevinden zich de eierstokken bij de vrouw? A. Achter de baarmoederhals B. Aan de buitenkant van het lichaam C. In de onderbuik D. In de vagina 5. Wat zijn de vrouwelijke geslachtscellen? A. Urinecellen B. Spermacellen C. Baarmoedercellen D. Eicellen 6. Welk onderdeel beschermt de eikel? A. Balzak B. Clitorishoed C. Voorhuid D. Zwellichamen 7. Wat is waar over het maagdenvlies? A. Het groeit na beschadiging weer aan B. Het is een randje weefsel bij de ingang van de vagina C. Het sluit de vagina volledig af D. Het is altijd aanwezig bij meisjes 8. Welke geslachtsorganen produceren zaadcellen? A. Bijballen B. Urinebuis C. Zwellichamen D. Teelballen 9. Wat hoort NIET bij de vulva? A. Eierstokken B. Buitenste vulvalippen C. Opening van de vagina D. Clitoriseikel 10. Wat is juist over de clitoris? A. Is even groot als de penis B. Alleen zichtbaar aan de buitenkant C. Bestaat grotendeels uitwendig én inwendig D. Zit verborgen in de vagina 11. Waar liggen de bijballen? A. Op de teelballen in de balzak B. Onder de eikel C. In de prostaat D. In de onderbuik 12. Wat is het verschil tussen de binnenste en buitenste vulvalippen? A. Buitenste bedekken de urinebuis B. Binnenste zijn glad, buitenste zijn behaard C. Binnenste liggen aan de buitenkant D. Buitenste zijn gevoelig, binnenste niet 13. Wat is een ander woord voor ‘sekse’? A. Voortplanting B. Hormoonniveau C. Leeftijd D. Geslacht 14. Wat is correct over de urinebuis van de man? A. Vervoert bloed naar de penis B. Vervoert urine én zaadcellen C. Alleen voor het plassen D. Loopt via de prostaat naar de eikel 15. Hoeveel eicellen zitten ongeveer in elke eierstok? A. Honderdduizenden B. Een paar honderd C. Tientallen D. Slechts één per cyclus 16. Wat gebeurt er met de zwellichamen bij seksuele opwinding? A. Ze scheiden vocht af B. Ze verplaatsen zich C. Ze vullen zich met bloed D. Ze krimpen 17. Wat is waar over de balzak? A. Zorgt voor erectie B. Beschermt de eierstokken C. Ligt in de onderbuik D. Bevat teelballen en bijballen 18. Wanneer zijn de primaire geslachtskenmerken aanwezig? A. Bij de geboorte B. Tijdens de zwangerschap C. In de puberteit D. Vanaf 18 jaar 19. Wat is een overeenkomst tussen penis en clitoris? A. Beide hebben prostaat B. Beide vervoeren urine C. Beide bevatten bijballen D. Beide bevatten zwellichamen 20. Wat is de functie van de vagina? A. Regelt de menstruatie B. Bevat eicellen C. Kanaal naar de baarmoeder D. Produceert hormonen 21. Wat zie je aan de buitenkant bij een meisje? A. Urinebuis en eileiders B. Clitoriseikel en vulvalippen C. Maagdenvlies D. Alleen baarmoeder 22. Wat hoort bij het uitwendig geslachtsorgaan van de man? A. Penis en balzak B. Prostaat C. Zaadleiders D. Teelballen ⬅ Vorige Volgende ➡ Controleer antwoorden