3.1 Zintuigen en prikkels. Test jezelf. 1. Welke prikkel vangt het gezichtszintuig op? A. Geur B. Geluid C. Smaak D. Licht 2. Wat is een prikkel? A. Een orgaan dat impulsen verzendt B. Een ander woord voor zenuwsignaal C. Informatie uit de omgeving D. Een soort reflex 3. Welke zenuwen vervoeren impulsen van zintuigen naar de hersenen? A. Bewegingszenuwen B. Gevoelszenuwen C. Schakelcellen D. Tastzintuigen 4. Hoe heten de zenuwcellen die impulsen tussen andere zenuwcellen doorgeven? A. Bewegingszenuwcellen B. Gevoelszenuwcellen C. Schakelcellen D. Huidzintuigen 5. Wat is een ander woord voor gezichtszintuig? A. Gehoorzintuig B. Lichtzintuig C. Tastzintuig D. Smaakzintuig 6. Welke zenuwcel vervoert impulsen van de hersenen naar spieren? A. Gevoelszenuwcel B. Bewegingszenuwcel C. Schakelcel D. Ruggenmergzenuw 7. Wat is een impuls? A. Een signaal van spieren naar hersenen B. Een elektrisch signaal dat in zintuigen ontstaat uit prikkels C. Een synoniem voor prikkel D. Een deel van een zenuwcel 8. Wat gebeurt er bij gewenning? A. Zintuigen reageren sterker op herhaalde prikkels B. Hersenen negeren bekende prikkels C. Hersenen reageren niet meer op een herhaalde prikkel D. Impulsen stoppen volledig 9. Wat is het zenuwstelsel? A. Alleen de hersenen en ruggenmerg B. Zenuwen, ruggenmerg en hersenen C. Hetzelfde als het ruggenmerg D. Alleen bewegingszenuwen 10. Wat gebeurt er als een prikkel in een zintuig aankomt? A. Het zintuig stuurt direct impulsen naar spieren B. De prikkel wordt omgezet in impulsen C. Het zintuig verwerkt de prikkel D. De prikkel stopt 11. Wat bepaalt of een impuls naar de spieren wordt gestuurd? A. Het ruggenmerg B. De hersenen C. De zintuigen D. Bewegingszenuwen 12. Waaruit bestaat een zenuwcel? A. Alleen korte uitlopers B. Een cellichaam met lange en korte uitlopers C. Alleen lange uitlopers D. Prikkels en impulsen 13. Waar ligt het ruggenmerg? A. In de buik B. In de wervelkolom C. In het hoofd D. In de armen 14. Welke zintuigen reageren op chemische prikkels? A. Smaak- en pijnzintuigen B. Reuk- en smaakzintuigen C. Tast- en reukzintuigen D. Gezichts- en gehoorzintuigen 15. Wat doet een schakelcel? A. Verbindt zenuwcellen met elkaar B. Stuurt impulsen naar spieren C. Verwerkt impulsen in de hersenen D. Vervoert impulsen van zintuigen naar hersenen Controleer je antwoorden!