Samenvatting 2.5 – Skelet en leefwijze

Wat vertelt het skelet over de leefwijze?
Bij gewervelde dieren is het skelet opgebouwd volgens een gemeenschappelijk bouwplan met botten zoals een schedel, wervelkolom en ribben. Aanpassingen in de vorm van de ledematen hangen samen met de leefwijze. Bijvoorbeeld, vleermuizen vliegen met een vlies tussen hun vingers, mollen graven met krachtige voorpoten, en walvissen zwemmen met korte, brede ledematen.

Met welk skelet zwemt een dier goed?
Vissen hebben geen ledematen en een torpedovormig skelet, waardoor ze gestroomlijnd zwemmen. Hun wervelkolom maakt een golfbeweging van links naar rechts. Zeezoogdieren zoals walvissen en dolfijnen hebben een skelet dat lijkt op dat van landzoogdieren, maar met aangepaste ledematen en een bijna afwezig bekken. Ze bewegen anders dan vissen, met een op- en neergaande beweging van hun staart.

Hoe bewegen dieren op het land?
Amfibieën zoals kikkers en salamanders bewegen hun wervelkolom zijwaarts, vergelijkbaar met vissen. Hun korte poten zorgen ervoor dat ze bijna kruipend voortbewegen. Reptielen hebben een zeer beweeglijke wervelkolom; slangen kronkelen en hagedissen lopen met zijwaarts bewegende poten. Vogels en zoogdieren hebben poten recht onder het lichaam, wat resulteert in een op- en neergaande beweging van de wervelkolom tijdens het lopen.

Waardoor zijn ongewervelde dieren stevig?
Ongewervelde dieren hebben geen skelet van been of kraakbeen. Weekdieren zoals slakken hebben een uitwendig kalkskelet dat bescherming biedt tegen roofdieren en uitdroging. Geleedpotigen, zoals insecten, hebben een chitinepantser dat ze periodiek vervellen (verschalen) om te groeien.

Hoe bewegen ongewervelde dieren?
Slakken bewegen met spierbewegingen over een slijmspoor. Geleedpotigen gebruiken buig- en strekspieren die aan de binnenzijde van hun pantser vastzitten. Wormen hebben geen harde delen; hun voortbeweging komt door het samentrekken van kringspieren en lengtespieren, geholpen door borstels waarmee ze zich afzetten.