2.1 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen | Test jezelf Resultaat 🔄 Probeer opnieuw 1. Wat zijn voedingsmiddelen? A. Alleen producten van planten B. Alle producten die je eet en drinkt C. Alleen producten van dieren D. Alleen producten met voedingsstoffen 2. Wat is een voorbeeld van een dierlijk voedingsmiddel? A. Sojadrink B. Halvarine C. Yoghurt D. Zonnebloemolie 3. Wat is een functie van bouwstoffen? A. Groei en herstel van het lichaam B. Energie leveren voor beweging C. Opslag van overtollige stoffen D. Bescherming tegen ziekten 4. Wat is een voorbeeld van een beschermende stof? A. Glycogeen B. Zetmeel C. Vitamine C D. Glucose 5. Waarvoor is glucose vooral belangrijk? A. Voor de opbouw van spieren B. Als brandstof C. Voor de opbouw van botten D. Als beschermende stof 6. In welke voedingsmiddelen zit veel zetmeel? A. Yoghurt en kaas B. Boter en olie C. Vlees en eieren D. Aardappelen en granen 7. Wat is een functie van vetten? A. Brandstof, bouwstof én reservestof B. Alleen beschermende stof C. Alleen bouwstof D. Alleen als vitamine 8. Waar wordt vet vooral opgeslagen? A. In de spieren B. In het bloed C. In de botten D. Onder de huid 9. Hoeveel procent van het lichaam bestaat ongeveer uit water? A. 80% B. 60% C. 30% D. 90% 10. Wat is de rol van water in het lichaam? A. Bouwstof en transportmiddel B. Alleen brandstof C. Alleen beschermende stof D. Alleen voor spijsvertering 11. Wat zijn mineralen ook wel? A. Voedingsvezels B. Supplementen C. Zouten D. Koolhydraten 12. Welk mineraal is belangrijk voor botten? A. IJzer B. Kalk (calcium) C. Natrium D. Magnesium 13. Wat gebeurt er bij een tekort aan vitaminen? A. Je krijgt honger B. Je lichaam slaat extra vet op C. Je wordt ziek D. Je krijgt meer energie 14. Wat is vitamine D nodig voor? A. Voor spieropbouw B. Voor vastleggen van kalk in de botten C. Voor bloedsomloop D. Voor darmwerking 15. Wat is een eigenschap van voedingsvezels? A. Ze worden volledig verteerd B. Ze komen uit dierlijke producten C. Ze zorgen voor een goede darmwerking D. Ze leveren veel energie 16. In welke producten zitten veel voedingsvezels? A. Groente, fruit en volkorenbrood B. Vlees, melk en kaas C. Soep en frisdrank D. Olie en boter 17. Wat is het belangrijkste kenmerk van een beschermende stof? A. Energie leveren B. Wordt opgeslagen als vet C. Voorkomen dat je ziek wordt D. Water opnemen 18. Welke voedingsstof wordt aangegeven met letters (A, B, C, D)? A. Mineralen B. Vitaminen C. Vetten D. Eiwitten 19. Waar wordt glycogeen opgeslagen? A. In de huid en botten B. In lever en spieren C. In de nieren D. In het bloed 20. Wat is de belangrijkste functie van koolhydraten? A. Bouwstof B. Reservestof C. Brandstof D. Beschermende stof 21. Wat gebeurt er met overtollige koolhydraten? A. Worden opgeslagen als eiwitten B. Worden omgezet in vet C. Worden direct uitgescheiden D. Worden vitamine K 22. Waarin zit meestal weinig koolhydraten? A. Volkorenbrood B. Vruchtensap C. Groenten D. Vlees en vis 23. Wat maakt voedingsvezel uniek onder de koolhydraten? A. Het levert veel energie B. Het is onverteerbaar C. Het is een dierlijk product D. Het wordt opgeslagen als vet 24. Wat helpt bij een verzadigd gevoel? A. Suiker B. Vet C. Voedingsvezel D. Water ⬅ Vorige Volgende ➡ Controleer antwoorden