12.1 Eigenschappen doorgeven | Invuloefening

Het van een organisme bevat de informatie over zijn erfelijke eigenschappen. Dit wordt bepaald door allelen, waarvan je er één van je vader en één van je moeder erft. Als beide allelen gelijk zijn, ben je , terwijl verschillende allelen leiden tot een genotype. Het allel komt tot uiting in het fenotype, terwijl het allel alleen zichtbaar is als er geen dominante aanwezig is.


Met een kun je de mogelijke genotypen van nakomelingen berekenen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat een kind met één allel voor bruine ogen en één voor blauwe ogen: ogen krijgt, omdat die kleur dominant is. Dit soort berekeningen laat ook zien dat er een kans van 25% is op blauwe ogen bij twee ouders.


Sommige eigenschappen, zoals de kleur van Andalusische hoenders, hebben een fenotype, waarbij beide allelen even sterk zijn. Bij co-dominantie, zoals bij , komen beide allelen volledig tot uiting. Hier ontstaan genotypen als IAIB, wat leidt tot bloedgroep AB.

Score: 0 van de 11 goed (0%)
Score: 0 van de 1 goed (0%)