11.1 Man en vrouw. Test jezelf. 1. Wat is de functie van de prostaat? A. Het regelen van hormoonproductie B. Het toevoegen van zaadvocht aan zaadcellen C. Het opslaan van zaadcellen D. Het transporteren van zaadcellen 2. Waar worden zaadcellen opgeslagen? A. In de prostaat B. In de zaadleiders C. In de bijballen D. In de zwellichamen 3. Wat veroorzaakt een erectie? A. Het samentrekken van spiertjes in de penis B. Het vullen van de zwellichamen met bloed C. Het openen van de zaadleiders D. Het aanspannen van de prostaat 4. Wat is de rol van testosteron? A. Het regelen van de menstruatiecyclus B. Het stimuleren van secundaire geslachtskenmerken C. Het transporteren van zaadcellen D. Het vormen van sperma 5. Hoe weet een jongen dat hij vruchtbaar is? A. Door een erectie B. Door zijn eerste zaadlozing C. Door het maken van hormonen D. Door een lage stem 6. Hoeveel eicellen heeft een meisje bij de geboorte? A. Ongeveer 40.000 B. Ongeveer 400.000 C. Ongeveer 4 miljoen D. Ongeveer 400 7. Wat is een natte droom? A. Een zaadlozing tijdens de slaap B. Het ontstaan van een erectie tijdens de slaap C. Een droom over de puberteit D. Het maken van testosteron in de slaap 8. Wat gebeurt er bij ovulatie? A. Een rijpe eicel komt vrij uit de eierstok B. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker C. Het zaadvocht wordt geproduceerd D. De hypofyse maakt oestrogeen aan 9. Waaruit bestaat sperma? A. Alleen zaadcellen B. Zaadvocht en zaadcellen C. Zaadvocht en urine D. Alleen zaadvocht 10. Wat is de functie van oestrogeen? A. Het aanmaken van zaadcellen B. Het regelen van de menstruatiecyclus C. Het transporteren van eicellen D. Het opslaan van hormonen 11. Wat is een follikel? A. Een blaasje waarin een eicel rijpt B. Een gedeelte van de prostaat C. Een type zaadcel D. Een hormoon uit de hypofyse 12. Wat betekent vruchtbaar zijn voor een jongen? A. Hij kan testosteron aanmaken B. Hij kan een erectie krijgen C. Hij kan een meisje zwanger maken D. Hij heeft baardgroei 13. Wat gebeurt er als een eicel wordt bevrucht? A. De menstruatie begint B. Een embryo kan zich ontwikkelen C. Het baarmoederslijmvlies laat los D. De hypofyse stopt met hormonen produceren 14. Wat is het effect van zwellichamen in de penis? A. Ze veroorzaken een erectie door zich te vullen met bloed B. Ze slaan sperma op C. Ze reguleren de hormoonproductie D. Ze transporteren zaadcellen 15. Wat is de gemiddelde duur van een menstruatiecyclus? A. 21 dagen B. 28 dagen C. 30 dagen D. 35 dagen 16. Wat zijn zaadcellen? A. Geslachtshormonen B. Voortplantingscellen van een man C. Onderdeel van sperma D. Opslag van DNA 17. Wat veroorzaakt de start van de puberteit? A. Het rijpen van eicellen B. De productie van hormonen door de hypofyse C. Het ontstaan van een erectie D. Het rijpen van het baarmoederslijmvlies 18. Hoeveel zaadcellen worden per dag geproduceerd? A. 1 miljoen B. 10 miljoen C. 70 miljoen D. 100 miljoen 19. Wat is de functie van de zaadblaasjes? A. Toevoegen van zaadvocht aan zaadcellen B. Het opslaan van zaadcellen C. Het transporteren van sperma D. Het stoppen van urine tijdens een zaadlozing 20. Hoe lang blijft een eicel leven na de ovulatie? A. 12 tot 24 uur B. 48 uur C. 7 dagen D. 2 weken Controleer je antwoorden!