10.1 Opgroeien. Test jezelf. 1. Wat kenmerkt lichamelijke ontwikkeling? A. Leren praten en schrijven B. Het groter worden van kraakbeencellen C. Veranderingen in lichaam en uiterlijk D. Het aanleren van sociale vaardigheden 2. Welke hormoonklier speelt een centrale rol in groei en puberteit? A. Schildklier B. Hypofyse C. Alvleesklier D. Bijnieren 3. Wat is een groeispurt? A. Het groter worden van een cel B. Een periode van snelle lengtegroei C. De overgang van kraakbeen naar bot D. Het stoppen met groeien 4. Wat gebeurt er bij celdeling? A. Eén cel groeit uit tot een orgaan B. Twee cellen fuseren C. Eén cel deelt zich in twee nieuwe cellen D. Een cel verandert in een receptor 5. Welke cellen bevinden zich in groeischijven? A. Bloedcellen B. Spiercellen C. Kraakbeencellen D. Botcellen 6. Wat betekent geestelijke ontwikkeling? A. Groei van lichaamscellen B. Veranderingen in de hersenen en verstand C. Veranderingen in fysieke vaardigheden D. Toename van sociale relaties 7. Waarom groeien jongens gemiddeld langer dan meisjes? A. Jongens hebben meer groeischijven B. Jongens beginnen later en groeien intensiever C. Jongens hebben meer receptoren D. Jongens hebben een snellere celgroei 8. Welke receptoren zijn belangrijk voor hormoonwerking? A. Groeihormonen B. Celdelingsorganen C. Structuren op celmembranen D. Hormoonklieren 9. Wat gebeurt er als groeischijven verkalken? A. De botten breken sneller B. De groei stopt C. De kraakbeencellen gaan sneller delen D. De botten worden langer 10. Wat zijn hormonen? A. Cellen die zich delen B. Stoffen die via het bloed lichaamsprocessen regelen C. Receptoren in de celkern D. Klieren die organen activeren 10. Wat is celgroei? A. Het fuseren van twee cellen B. Het groter worden van een cel na deling C. Het ontstaan van nieuwe botten D. Het proces van hormoonvorming 11. Wat leert een peuter? A. Schrijven B. Lopen C. Praten D. Gezichtsherkenning 12. Hoe reageren doelwitorganen op hormonen? A. Door te stoppen met functioneren B. Door te groeien en delen C. Door veranderingen in receptoren D. Door de boodschap van een hormoon op te volgen 13. Welke fase volgt op de puberteit? A. Kind B. Adolescent C. Volwassene D. Oudere 14. Wat gebeurt er bij een tekort aan voedingsstoffen bij baby's? A. De huid veroudert sneller B. Er ontstaat een groeiachterstand C. De botten verkalken vroegtijdig D. De hypofyse produceert minder hormonen 15. Welke fase beschrijft de overgang van kind naar volwassene? A. Adolescentie B. Puber C. Volwassene D. Oudere 16. Waarom reageren sommige organen niet op een hormoon? A. Ze hebben geen receptoren voor dat hormoon B. Ze hebben een andere vorm C. Ze produceren zelf hormonen D. Ze zijn niet afhankelijk van bloed 17. Wat gebeurt er in de puberteit met de groeihormonen? A. Ze nemen af B. Ze blijven constant C. Ze worden intensiever geproduceerd D. Ze verdwijnen volledig 18. Waarom stopt de groei aan het einde van de puberteit? A. De hypofyse stopt met werken B. De kraakbeencellen sterven af C. De groeischijven verkalken D. De celdeling stopt volledig Controleer je antwoorden!