12.1 Eigenschappen doorgeven. Test jezelf. 1. Wat betekent het begrip genotype? A. Het uiterlijk van een organisme B. De informatie van de twee allelen voor een eigenschap C. De samenstelling van chromosomenparen D. De interactie tussen fenotype en omgeving 2. Wat betekent homozygoot? A. Twee verschillende allelen voor een eigenschap B. De overheersende eigenschap van een organisme C. Twee gelijke allelen voor een eigenschap D. Twee chromosomenparen met dezelfde allelen 3. Wat is het verschil tussen dominante en recessieve allelen? A. Recessieve allelen komen altijd tot uiting B. Dominante allelen overheersen recessieve allelen C. Dominante allelen worden met kleine letters genoteerd D. Recessieve allelen overheersen dominante allelen 4. Welk genotype leidt tot blauwe ogen? A. BB B. Bb C. bb D. BB of Bb 5. Wat betekent heterozygoot? A. Twee gelijke allelen voor een eigenschap B. Twee verschillende allelen voor een eigenschap C. Dominante allelen zijn afwezig D. Recessieve allelen zijn afwezig 6. Wat is een intermediair fenotype? A. Een dominante eigenschap B. Een tussenvorm waarbij beide allelen even sterk zijn C. Een eigenschap die wordt onderdrukt D. Een fenotype met twee recessieve allelen 7. Wat is co-dominantie? A. Een recessief allel komt tot uiting B. Dominante allelen worden onderdrukt C. Beide allelen komen volledig tot uiting D. Een eigenschap zonder genotypische invloed 8. Welk fenotype hoort bij het genotype Bb? A. Blauwe ogen B. Bruine ogen C. Grijze ogen D. Geen van bovenstaande 9. Wat is de kans op een kind met blauwe ogen bij ouders met genotypen Bb en Bb? A. 50% B. 75% C. 25% D. 0% 10. Wat betekent het genotype BB? A. Heterozygoot dominant B. Heterozygoot recessief C. Homozygoot dominant D. Homozygoot recessief 11. Wat betekent het fenotype? A. Het uiterlijk of de zichtbare kenmerken van een organisme B. De genetische samenstelling van een organisme C. De kans op erfelijke afwijkingen D. De hoeveelheid chromosomen 12. Wat is het genotype van iemand met bloedgroep AB? A. IAIA B. IBIB C. ii D. IAIB 13. Wat is de kansverdeling voor bruine en blauwe ogen bij Bb x Bb? A. 50% bruin, 50% blauw B. 75% bruin, 25% blauw C. 100% bruin D. 25% bruin, 75% blauw 14. Wat ontstaat bij twee allelen van zwart en wit bij Andalusische hoenders? A. Zwarte veren B. Witte veren C. Grijze veren D. Geen veren 15. Wat betekent IA in bloedgroepgenetica? A. Recessief allel B. Dominant allel voor antigeen A C. Dominant allel voor antigeen B D. Co-dominant allel 16. Wat gebeurt er bij heterozygote genotypen? A. Alleen recessieve eigenschappen komen tot uiting B. De dominante eigenschap komt tot uiting C. Beide eigenschappen worden onderdrukt D. Geen eigenschap komt tot uiting 17. Welk genotype leidt tot bloedgroep 0? A. IAIA B. IAi C. ii D. IBIB 18. Wat is een eigenschap van een recessief allel? A. Het komt altijd tot uiting B. Het wordt onderdrukt door een dominant allel C. Het wordt genoteerd met een hoofdletter D. Het veroorzaakt mutaties 19. Wat betekent KZKW bij Andalusische hoenders? A. Zwarte veren B. Witte veren C. Grijze veren D. Blauwe veren 20. Wat toont een intermediair fenotype? A. Dominantie van een enkel allel B. Recessiviteit van beide allelen C. Een mengvorm van beide eigenschappen D. Uitsluiting van genetische invloed Controleer je antwoorden!