Het skelet is het geraamte van het menselijk lichaam, dat bestaat uit ongeveer tweehonderd botten.

Je kunt het lichaam indelen in hoofd, romp en ledematen.

De botten in het hoofd, waaronder de bovenkaak en de onderkaak, vormen samen de schedel.

De wervelkolom draagt de schedel en zorgt voor stevigheid en beweeglijkheid van de romp.

De borstwervels, de ribben en het borstbeen vormen samen de borstkas.

De schoudergordel bestaat uit de schouderbladen en de sleutelbeenderen.

De bekkengordel bestaat uit de heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen.

Een arm bestaat uit het opperarmbeen, de ellepijp, het spaakbeen en de botten van de hand.

Een been bestaat uit het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de botten van de voet.

De ellepijp zit bij de pols aan de kant van de pink, het spaakbeen aan de kant van de duim.

Een andere naam voor het skelet is het beenderstelsel.

Omdat de botten stevig zijn en het skelet stevigheid aan je lichaam geeft.

Botten zijn beweeglijk met elkaar verbonden en spieren trekken eraan om beweging te maken.

De borstkas beschermt de longen en het hart.

De schedel beschermt de hersenen.

Het skelet geeft vorm aan het lichaam, zoals de schedel aan het hoofd.

Uitsteeksels zorgen ervoor dat spieren aan botten kunnen vastzitten.

Het heiligbeen is het onderste deel van de wervelkolom waaraan het staartbeen vastzit.

De vorm hangt samen met de functie: bescherming, stevigheid en aanhechting van spieren.

Het beenderstelsel is de verzamelnaam voor alle botten van het skelet samen.

Botten bestaan vooral uit kalkzouten en collageen, ook wel lijmstof genoemd.

Kalkzouten geven stevigheid en hardheid aan het botweefsel.

Collageen zorgt ervoor dat botten een beetje buigzaam blijven en niet snel breken.

Botweefsel is hard door kalkzouten, terwijl kraakbeenweefsel buigzaam is door lijmstof.

Kraakbeen zit onder andere in je neus, oorschelpen en tussen je ribben en het borstbeen.

Tussen de wervels zit kraakbeen, dat beweging mogelijk maakt en schokken opvangt.

Botcellen liggen in kringen rond kleine kanaaltjes waar bloedvaten doorheen lopen.

Door de kanaaltjes lopen bloedvaten die de botcellen voorzien van voedingsstoffen.

Omdat de tussencelstof vooral uit kalkzouten bestaat, waardoor het bot hard en stijf is.

Bij baby’s bestaat het skelet vooral uit kraakbeen, dat tijdens de groei in bot verandert.

Kinderen hebben meer collageen in hun botten, waardoor deze minder snel breken.

Er komt meer kalk en minder collageen in de botten, waardoor ze harder maar brozer worden.

Fontanellen zijn open ruimten tussen de schedelbeenderen van een baby die met bindweefsel zijn gevuld.

De fontanellen groeien na ongeveer anderhalf jaar dicht en worden naadverbindingen.

De tussencelstof van kraakbeen bevat veel lijmstof, wat het elastisch maakt.

Kraakbeen maakt de borstkas beweeglijk bij het in- en uitademen.

Hun botten bevatten minder collageen en zijn daardoor minder buigzaam en sneller breekbaar.

Bloedvaten zorgen voor aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen voor de botcellen.

Botcellen zijn met uitlopers aan elkaar verbonden, zodat ze stoffen kunnen uitwisselen.

De tussencelstof bestaat uit kalkzouten voor stevigheid en collageen voor buigzaamheid.

Beenverbindingen zijn de manieren waarop botten met elkaar verbonden zijn in het skelet.

Er zijn verbindingen zonder beweging, verbindingen met een beetje beweging en gewrichten met veel beweging.

Dat is een verbinding waarbij botten aan elkaar vastzitten, bijvoorbeeld door vergroeiing of een naad.

Bijvoorbeeld in het heiligbeen en het staartbeen, waar wervels aan elkaar zijn vergroeid.

De schedelbeenderen zijn met naden aan elkaar verbonden, waardoor er geen beweging mogelijk is.

Dat is een verbinding waarbij botten door kraakbeen met elkaar verbonden zijn, zoals tussen ribben en borstbeen.

Een gewricht is een beweeglijke verbinding tussen twee botten.

Een gewricht bestaat uit een gewrichtskogel, een gewrichtskom, kraakbeen en een gewrichtskapsel.

Kraakbeen zorgt ervoor dat botten soepel over elkaar bewegen en voorkomt slijtage.

Het gewrichtskapsel houdt de botten op hun plaats en scheidt gewrichtssmeer af.

Dat is een stroperige vloeistof die werkt als smeervet, zodat botten soepel kunnen bewegen.

Kapselbanden helpen om de botten extra stevig op hun plaats te houden.

Bij een kogelgewricht draait de gewrichtskogel in de kom, zodat beweging in meerdere richtingen mogelijk is.

Een kogelgewricht zit bijvoorbeeld in de schouder en de heup.

Bij een rolgewricht draait het ene bot om het andere heen, zoals in de elleboog om de hand te draaien.

Een scharniergewricht kan alleen heen en terug bewegen, zoals tussen de vingerkootjes.

De drie typen zijn het kogelgewricht, het rolgewricht en het scharniergewricht.

De gewrichten tussen de ribben en wervels maken het groter en kleiner worden van de borstkas mogelijk.

Het voorkomt wrijving en slijtage van het kraakbeen in gewrichten.

Gewrichten zorgen ervoor dat het skelet beweeglijk blijft, zodat je kunt bewegen en buigen.

Alle skeletspieren die aan de botten vastzitten vormen samen het spierstelsel.

Spieren zitten met pezen aan botten vast op een aanhechtingsplaats.

Een pees is een stevige, niet-rekbare verbinding tussen spier en bot.

De spier wordt korter en dikker en trekt aan de botten waardoor beweging ontstaat.

De spier wordt langer en dunner, en het bijbehorende bot beweegt terug.

Nee, pezen kunnen niet samentrekken; ze geven alleen de trekkracht van de spier door.

Dat is een paar van twee spieren met tegengestelde werking: een buigspier en een strekspier.

De biceps spant aan en trekt aan het spaakbeen, waardoor de arm buigt.

De triceps spant aan en trekt aan de ellepijp, waardoor de arm weer strekt.

Omdat een spier alleen kan trekken, is een tweede spier nodig om de tegenovergestelde beweging te maken.

De strekspier is de antagonist van de buigspier.

Dan blijft de arm op zijn plaats, omdat de krachten elkaar opheffen.

Het spierstelsel maakt beweging mogelijk en zorgt dat het lichaam rechtop kan staan.

Dat is de plek waar een pees een spier aan een bot vastmaakt.

De spier wisselt af tussen aanspannen en ontspannen om de botten te bewegen.

Omdat een spier alleen kan samentrekken, niet duwen.

De kuitspier trekt het hielbeen omhoog, waardoor je op je tenen kunt staan.

De hiel komt omhoog en de voet beweegt omlaag.

Omdat de spiervezels korter en dikker worden tijdens samentrekking.

Ze trekken om beurten aan de botten waardoor een vloeiende beweging ontstaat.

De wervelkolom is de ruggengraat, opgebouwd uit meer dan dertig wervels die samen de romp ondersteunen.

De wervelkolom bestaat uit ruim dertig wervels, waarvan er vierentwintig beweeglijk zijn.

De dubbele-S-vorm zorgt voor veerkracht en evenwicht bij het staan en bewegen.

De rugspieren die aan de wervels vastzitten houden de dubbele-S-vorm in stand.

Kraakbeen maakt buigen mogelijk en dempt schokken in de wervelkolom.

Die heten tussenwervelschijven.

Een tussenwervelschijf heeft een geleiachtige kern die omgeven is door kraakbeen.

De kern zorgt voor veerkracht en werkt als een schokdemper bij beweging.

Bij een goede lichaamshouding is de rug recht en behoudt de wervelkolom zijn dubbele-S-vorm.

De lichaamshouding ontstaat als iemand nog jong is en verandert daarna nauwelijks meer.

Een goede houding voorkomt rugklachten en zorgt dat spieren en schijven gelijkmatig belast worden.

Bij een verkeerde houding kunnen rug- en schouderpijn ontstaan door een ongelijke belasting.

Dat is een kromme rug die ontstaat door langdurig met je hoofd naar beneden te kijken naar een scherm.

Omdat tussenwervelschijven aan één kant worden samengedrukt en hun veerkracht verliezen.

Houd je hoofd rechtop met het scherm op ooghoogte en neem regelmatig een pauze.

Gebruik het scherm niet langer dan een halfuur, wissel houding en kijkrichting, en beweeg tussendoor.

Til met een rechte rug, gebruik je beenspieren en houd de last dicht bij je lichaam.

Omdat dat de tussenwervelschijven ongelijk belast, wat rugklachten kan veroorzaken.

De dubbele-S-vorm verdwijnt, waardoor de rug te zwaar wordt belast.

Door de rug recht te houden, door de knieën te buigen en op je houding te letten.

Als je spieren niet gebruikt, worden ze dunner en zwakker.

Door regelmatig bewegen worden spieren dikker en sterker.

Spierkracht is de hoeveelheid kracht die je spieren kunnen uitoefenen bij samentrekking.

Beweging verbetert de conditie, ontspant en zorgt voor een betere samenwerking van spieren.

Motorische ontwikkeling is het aanleren van bewegingen en de coördinatie van je spieren.

Coördinatie betekent dat verschillende spieren goed samenwerken voor een soepele beweging.

Dat is een beweging die je kunt uitvoeren zonder erbij na te denken, zoals fietsen.

Door bewegingen vaak te herhalen, worden ze opgeslagen in je motorisch geheugen.

Spierpijn is pijn in spieren door kleine beschadigingen na een ongewone of intensieve inspanning.

Door vaker te trainen en je spieren te versterken, verminder je de kans op spierpijn.

Een blessure is een beschadiging aan een spier, bot of gewricht.

Door een goede warming-up, rekoefeningen en een coolingdown te doen bij het sporten.

Bij een warming-up stroomt er meer bloed naar de spieren en worden ze warmer en soepeler.

Rekoefeningen rekken de spieren rustig op en bereiden ze voor op inspanning.

Een coolingdown voert afvalstoffen sneller af en voorkomt stijve spieren na het sporten.

RSI is pijn of stijfheid door herhaalde bewegingen, vaak in schouders, nek of armen.

RSI wordt ook KANS genoemd: klachten aan arm, nek en schouders.

Je kunt tintelingen, vermoeidheid of pijn in nek, schouder of arm voelen die vanzelf weer verdwijnen.

Beweeg regelmatig, wissel van houding en neem pauzes tijdens het gebruik van telefoon of computer.