14.1 Een constant inwendig milieu. Test jezelf. 1. Wat wordt bedoeld met het inwendige milieu? A. Het bloedplasma en de weefselvloeistof samen B. De inhoud van de darmen C. De lucht in de longen D. De organen die stoffen opnemen 2. Wat hoort bij het uitwendige milieu? A. Bloedplasma B. Weefselvloeistof C. Darmkanaalinhoud D. Hormonen 3. Wat vormt een barrière tussen het uitwendige en het inwendige milieu? A. Hormonen B. Zenuwcellen C. De huid en het slijmvlies D. Het bloed 4. Welke stof wordt in de spieren opgeslagen in de vorm van glycogeen? A. Vet B. Glucose C. Mineralen D. Vitaminen 5. Waar wordt vet opgeslagen? A. Alleen in de lever B. In het bloedplasma C. Onder de huid en in het gele beenmerg D. In de spieren 6. Wat is de functie van de longen in het constant houden van het inwendige milieu? A. Ze slaan zuurstof op B. Ze scheiden koolstofdioxide uit C. Ze produceren hormonen D. Ze slaan vet op 7. Welke organen spelen een rol bij de uitscheiding van afvalstoffen? A. Longen, lever, nieren B. Huid, spieren, bloed C. Darmen, hart, bloedvaten D. Beenmerg, spieren, nieren 8. Hoe helpt insuline het glucosegehalte constant te houden? A. Het zet glucose om in vet B. Het zorgt voor glucoseopslag als glycogeen C. Het verhoogt de productie van afvalstoffen D. Het verwijdert glucose uit het lichaam 9. Wat gebeurt er als er een tekort aan glucose in het bloed ontstaat? A. Het lichaam slaat glucose op in de spieren B. Het lichaam zet glycogeen om in glucose C. Het lichaam verwijdert glucose via de nieren D. Het lichaam produceert minder zuurstof 10. Welke stoffen worden in het gele beenmerg opgeslagen? A. Glucose B. Glycogeen C. Vet D. Mineralen 11. Wat is het belangrijkste uitscheidingsproduct van de nieren? A. Koolstofdioxide B. Hormonen C. Water en afvalstoffen D. Glucose 12. Welke rol spelen hormonen in het constant houden van het inwendige milieu? A. Ze reguleren de afgifte van afvalstoffen B. Ze zorgen voor opslag van vetten C. Ze reguleren processen zoals glucoseopslag D. Ze verwijderen schadelijke stoffen 13. Waar wordt glucose voornamelijk opgeslagen? A. In de longen B. In de spieren en lever C. In het bloed D. In de nieren 14. Welke stof wordt door de lever aan het bloed afgegeven bij een tekort? A. Glycogeen B. Glucose C. Mineralen D. Zuurstof 15. Wat helpt om ziekteverwekkers buiten het inwendige milieu te houden? A. Vitaminen B. Slijmvliezen en huid C. Glycogeen D. Zuurstof 16. Wat is een voorbeeld van een opnameproces? A. Opslag van glycogeen B. Koolstofdioxide verwijderen via de longen C. Zuurstofopname in het bloed D. Vetopslag in het beenmerg 17. Hoe blijft de samenstelling van het inwendige milieu constant? A. Door opslag, opname en uitscheiding van stoffen B. Door de productie van extra glucose C. Door het vermijden van voedselinname D. Door het constant verwijderen van water 18. Welke stoffen worden door de lever uitgescheiden? A. Zuurstof B. Afvalstoffen C. Mineralen D. Glucose 19. Wat zijn de belangrijkste stoffen die in de lever worden opgeslagen? A. Vet en water B. Glucose en glycogeen C. Koolstofdioxide en zuurstof D. Mineralen en glycogeen 20. Welke functie heeft het maagzuur in het lichaam? A. Opslag van glucose B. Bescherming tegen ziekteverwekkers C. Productie van glycogeen D. Opname van zuurstof Controleer je antwoorden!