11.4 Je lijkt op … Samenvatting

Waar zit jouw bouwbeschrijving?

In de celkernen bevinden zich chromosomen, opgebouwd uit DNA. Dit DNA bevat de erfelijke eigenschappen van een mens. Elke menselijke cel bevat 23 chromosomenparen (dus 46 chromosomen in totaal). Alle chromosomen samen vormen het genoom.

De geslachtschromosomen bepalen het geslacht: vrouwen hebben twee X-chromosomen (XX) en mannen een X- en een Y-chromosoom (XY).

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?

Chromosomen bevatten lange DNA-moleculen met genetische codes voor eiwitten. Deze eiwitten bepalen je eigenschappen. Een gen is een stukje DNA dat codeert voor één eigenschap, zoals oogkleur.

Er bestaan verschillende varianten van een gen, de allelen. Deze bepalen specifieke verschillen, bijvoorbeeld blauwe of bruine ogen. Vaak werken meerdere genen samen om één eigenschap te vormen.

Waardoor lijk je op je ouders?

Je krijgt de helft van je chromosomen van je moeder (via de eicel) en de andere helft van je vader (via de zaadcel). Hierdoor lijk je op beide ouders.

Het geslacht wordt bepaald door de zaadcel: een X-chromosoom geeft een meisje, een Y-chromosoom een jongen.

Zijn alle eigenschappen erfelijk?

Erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genen (je genotype) en vormen samen met invloeden uit de omgeving je fenotype (je uiterlijk). Sommige eigenschappen, zoals muzikaal talent, vereisen oefening om zich te ontwikkelen.

Niet-erfelijke eigenschappen, zoals kledingkeuze, worden alleen door de omgeving bepaald.

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?

Aangeboren aandoeningen kunnen verschillende oorzaken hebben:

  • Schadelijke stoffen of ziekteverwekkers tijdens de zwangerschap (zoals het rodehondvirus).
  • Fouten in het aantal chromosomen, bijvoorbeeld bij het syndroom van Down (47 in plaats van 46 chromosomen).
  • Structurele fouten in chromosomen, zoals kleurenblindheid.

Prenataal onderzoek kan deze aandoeningen vroegtijdig opsporen. Er bestaan verschillende vormen:

  • Echo: Met geluidsgolven maakt een verloskundige de baby zichtbaar en controleert groei en hartslag.
  • Vruchtwaterpunctie: Cellen uit het vruchtwater worden onderzocht op chromosomale afwijkingen.
  • Vlokkentest: Cellen uit de placenta worden onderzocht op fouten in de chromosomen.

Woordenlijst

  • Aangeboren aandoeningen: Aandoening die je vanaf je geboorte hebt.
  • Aanleg: Erfelijke basis voor een eigenschap die vaak oefening of training nodig heeft om zich te ontwikkelen.
  • Allel: Verschillende varianten van een gen die coderen voor dezelfde eigenschap, bijvoorbeeld oogkleur.
  • Chromosomen: Draden in de celkern die de erfelijke informatie van een organisme bevatten.
  • Chromosomenparen: Twee chromosomen die bij elkaar horen; elk chromosoom komt twee keer voor.
  • DNA: Molecuul dat de bouwbeschrijving bevat voor alle erfelijke eigenschappen.
  • Echo: Prenataal onderzoek waarbij de baby zichtbaar wordt gemaakt met geluidsgolven.
  • Eiwitten: Stoffen die eigenschappen bepalen en dienen als bouwstof voor het lichaam.
  • Erfelijke aandoening: Aandoening die in de genen ligt vastgelegd en wordt doorgegeven aan nakomelingen.
  • Erfelijke eigenschappen: Eigenschappen die vastliggen in de genen en worden doorgegeven van ouders op kinderen.
  • Fenotype: Wat zichtbaar is van een eigenschap, bijvoorbeeld haarkleur of lengte.
  • Gen: Klein stukje DNA dat codeert voor één eigenschap.
  • Genoom: Alle genen van een organisme samen.
  • Genotype: De erfelijke informatie die vastligt in de genen (de twee allelen per eigenschap).
  • Geslachtschromosomen: Het X- en Y-chromosoom die het geslacht bepalen; bij mannen XY en bij vrouwen XX.
  • Niet-erfelijke eigenschappen: Eigenschappen die volledig door de omgeving worden bepaald.
  • Prenataal onderzoek: Onderzoek naar het ongeboren kind in de baarmoeder om erfelijke aandoeningen op te sporen.
  • Syndroom van Down: Aandoening waarbij iemand één chromosoom te veel heeft (47 in plaats van 46).
  • Vlokkentest: Onderzoek waarbij cellen uit de placenta worden onderzocht op erfelijke aandoeningen.
  • Vruchtwaterpunctie: Onderzoek waarbij cellen uit het vruchtwater worden onderzocht op chromosomale afwijkingen.