Balzak – Hierin zitten de zaadballen en bijballen.
Bijballen – Hierin worden de zaadcellen opgeslagen.
Eicel – Voortplantingscel van een vrouw.
Eierstokken – Hierin rijpen de eicellen.
Erectie – De penis wordt stijf doordat de zwellichamen zich met bloed vullen.
Hypofyse – Hormoonklier die onder aan de hersenen zit; maakt hormonen die het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken regelt.
Natte droom – Zaadlozing tijdens de slaap.
Oestrogeen – Vrouwelijk geslachtshormoon; hierdoor ontstaan de vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken en wordt de menstruatiecyclus geregeld.
Prostaat – Voegt zaadvocht toe aan de zaadcellen en knijpt de urinebuis dicht tijdens een zaadlozing.
Sperma – Zaadvocht met zaadcellen.
Testosteron – Mannelijk geslachtshormoon dat gemaakt wordt in de zaadballen; regelt het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken.
Urinebuis – Hierdoor verlaat urine of sperma de penis; bij meisjes is dit de ‘buis’ naar de blaas.
Vruchtbaar – Bij een jongen: als hij zijn eerste zaadlozing heeft. Bij een meisje: als er voor het eerst een eicel rijp wordt.
Voortplantingscellen – Zaadcellen van de man.
Zaadballen – Geslachtsorganen van de man die zaadcellen maken.
Zaadblaasjes – Voegen zaadvocht toe aan de zaadcellen.
Zaadleiders – Vervoeren zaadcellen vanuit de bijballen, en zaadvocht vanuit de zaadblaasjes, naar de urinebuis.
Zaadlozing – Als er sperma uit de penis komt; dit gebeurt bij een orgasme.
Zaadcellen – Voortplantingscellen van de man.
Zwellichaam – Liggen in de penis en bevatten veel bloedvaten; doordat extra bloed naar de zwellichamen gaat ontstaat een erectie.